14 oktober 2018

De kracht van ontmoeting …

Geschreven door Antje van der Hoek

Voor de inleiding op dit thema wil ik u uitnodigen even mee naar buiten te gaan. Nou ja, in onze verbeelding dan. We lopen ons remonstrantse kerkgebouw uit, nemen de trap naar beneden en lopen naar de halte Appelstraat. Daar nemen we de tram. Lijn 3 om precies te zijn. Richting het station. Langs die lange Laan van Meerdervoort. Neêrlands’ langste laan. Scheidslijn tussen ‘zand’ en ‘veen’. Tussen rijkere en armere wijken. En als u – in uw verbeelding – een geschikt plaatsje heeft kunt bemachtigen, kijkt u eens om u heen. U zet zintuigen op scherp. Af en toe vangt u een flard op van een mobiel gesprek. Is het Arabisch, is het Turks? U spitst uw oren. Om bij de volgende halte te worden opgeschrikt door een luidruchtig gesprek van een uitgelaten groepje expat-scholieren. Van één van de internationale scholen.  U kijkt nog eens om u heen en ziet een afspiegeling van de diversiteit van een stad. Van een stad met ruim een half miljoen inwoners met 180 verschillende nationaliteiten. Een stad van internationale studenten, expat-scholieren, jonge moslima’s, al dan niet met hoofddoek, soms een oudere moslimman in djellaba. Van mensen met Surinaamse, Antilliaanse, Indonesische, Aziatische, Oost-Europeaanse of Angelsaksische wortels. Van Hagenaars en Hagenezen. Kortom: ‘de wereld in een stad’, zoals dat tegenwoordig geldt voor álle grotere steden in de Randstad en elders in Europa. De tram als sociologisch laboratorium.

Vanochtend willen Fatima Akchar en ik u meenemen. In deze verscheidenheid. We gaan als het ware op ‘stadssafari’. Natuurlijk niet om ‘aapjes’ te kijken, maar om ons te bezinnen op de vragen die die diversiteit met zich meebrengt. En hoe je geloof – christelijk en islamitisch in ons geval – zou kunnen meeklinken in de manier waarop je naar die diversiteit kijkt en hoe je je ertoe tracht te verhouden. Natuurlijk zijn we daarin de enigen, en al helemaal de eersten, niet. In ’s lands vergaderzaal gaat het daar al bijna twintig jaar over. De krantenkolommen staan er al jaren vol mee. Er wordt veel over gepubliceerd. Afgelopen dagen las ik er een boekje over. Van de cultureel antropoloog André Droogers. Hij schetst de verwarring die Nederland in de greep gekregen heeft. De polarisatie en het onparlementaire woordgebruik soms, ook als het parlement zélf betreft. Droogers stelt dat we als samenleving – als je afgaat op de media althans – dreigen te blijven steken in de eerste 2 fasen van rouwverwerking, die psychiater Elisabeth Kübler-Ross eens op een rijtje zette. Die van de ontkenning en de woede. Die van de woede en ontkenning dat het niet meer zo is als vroeger. Halverwege de vorige eeuw: een relatief homogeen land, zowel etnisch als religieus. Ontkenning en de woede, die voorafgaat aan het ‘marchanderen’, aan het verdriet en de depressie en de uiteindelijke aanvaarding. Tegelijkertijd zijn er allerlei tekenen dat het allemaal zo dramatisch niet is, maar dat het negatieve beeld vooral door de media in stand wordt gehouden. Maar toch, is Droogers’ diagnose dat Nederland wel wat ‘speltherapie’ kan gebruiken om de verwarring en polarisatie te boven te komen. Juist ‘spel’ zou wat ontspanning kunnen brengen en ons door de collectieve rouwfasen heen zou kunnen loodsen. Speltherapie, niets mis mee, zou ik denken. Maar valt er niet juist ook inspiratie te ontlenen aan die oude boeken? Aan Bijbel en de Koran? Die ons ‘van ver, van oudsher’ woorden aanreiken, zoals we daarnet zongen? Ik concentreer me daarbij op die parabel van de barmhartige Samaritaan. Fatima vertelt straks iets over de gelezen soera’s en haar eigen geloofsontwikkeling.

De barmhartige Samaritaan: het is een overbekende gelijkenis. Van een man die op weg gaat van Jeruzalem en Jericho en slachtoffer wordt van een misdadige overval. Het wil licht werpen op de vraag: wie is nu eigenlijk mijn naaste? Een vraag die de wetgeleerde aan Jezus stelt. Een vraag waarvan rabbijnen destijds meenden dat alléén joden tot die categorie, tot die naasten konden worden gerekend. En Samaritanen – die tot een andere etnisch-religieuze groep hoorden – niet. Want tussen die twee groepen schuurde het. De afkeer van joden tegenover de Samaritanen was groot. In het apocriefe bijbelboekje – in ‘Jezus Sirach’ (50:25,6) – wordt het in alle felheid verwoord: ‘Twee volken’ , zo staat daar, ‘verfoei ik en het derde is geen volk: de bewoners van Seïr, De Filistijnen en het dwaze volk dat in Sichem woont’. Dat wil zeggen: de Samaritanen. Maar in de ontknoping van deze gelijkenis gebeurt iets anders. Daarin zet Jezus de wetgeleerde op het andere been. Zoals dat steevast in gelijkenissen gebeurt, zodat het perspectief kantelt. De wetgeleerde had zijn vraag vanuit zichzelf gesteld: wie is dan wel mijn naaste? Maar Jezus kiest het perspectief van de man. Het slachtoffer was geworden van een overval. Naastenliefde wordt betoond door wie-zich-daadwerkelijk- als-naaste-gedraagt. Diegene die barmhartig is. Geheel tegen de intuïtie van de wetgeleerde in is het de Samaritaan die zich als naaste gedráágt. In plaats van de beroepsgelovigen uit eigen kring – de Leviet en de priester – ziet hij in de gewonde man, een mens die, net als hijzelf, ‘naar Gods beeld” is geschapen (Gen 1:27). Waarmee het – paradoxaal genoeg – de Samaritaan is die zich houdt aan de kern van de Tora, samengevat in de liefde tot God en de naaste. En niet volks- en geloofsgenoot. Dat wil zeggen: de Leviet en de priester. De wetgeleerde kan dat vervolgens maar moeilijk erkennen. Het komt er wat ‘zuinigjes’ uit: ‘die medelijden met hem heeft getoond’ antwoordt hij op Jezus’ vraag. Hij krijgt het woord ‘Samaritaan’ blijkbaar niet over de lippen …

De kracht van ontmoeting” is het thema van deze dienst. De kracht van de ontmoeting met, in dit geval, die gewonde man. Die man die zo gewond was dat niet vastgesteld kon worden tot welk volk hij behoorde, maar die op de been geholpen werd door een Samaritaan. De kracht van de ontmoeting: ze staat ook centraal in de vele ontmoetingen van Jezus zélf. Met mensen die – zoals de Samaritanen – in zijn tijd buiten de geijkte categorieën vielen: zieken, armen, vrouwen, zogeheten ‘zondaren’. Vooral de evangelist Lukas heeft daar oog voor. In zijn evangelie. Het is niet voor niets dat we de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan juist bij hem aantreffen. En niet in de andere evangeliën. Vooral Lukas heeft ook voor Jezus’ ontmoetingen met mensen, met wie het ‘schuurde’ of die als – in zijn tijd – ‘vreemd’ of ‘anders’ werden beschouwd. Jezus gaat hen steeds onbevangen tegemoet. Hij overwint daarmee steeds wat we nu ‘ons reptielenbrein’ noemen, onze ‘oude hersenen’ gericht op overleving en zelfhandhaving. Om zich, in plaats daarvan, open te stellen voor die ander. Jezus overwint zichzelf. Hij handelt tegen zijn eerste intuïties in. Net de Samaritaan, weet hij zich in zijn ontmoetingen steeds door ontferming bewogen (Lk 10:33).

De kracht van ontmoeting’ En de kracht van de barmhartigheid, die daarin kan oplichten. Het is een woord dat centraal staat in alle drie monotheïstische godsdiensten: jodendom, in islam en christendom. De Koran opent ermee: ‘In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige. Lof zij God, de Heer van de wereldbewoners, de erbarmer, de barmhartige’. Veel soera’s beginnen ermee, ook die soera’s die Fatima voor vanochtend uitzocht. Barmhartigheid is een sleutelbegrip in Bijbel en Koran. Het is in beide talen – in het Hebreeuws én het Arabisch – etymologisch verwant aan het woord voor ‘baarmoeder’, de moederschoot. Rechem in het hebreeuws, rahman in het Arabisch. Het duidt op onze gedeelde menselijkheid, onze gezamenlijke ‘plaats van herkomst’. Het bepaalt ons niet bij het uiterlijke feit van ons ‘land van herkomst’, maar bij het veel intiemere gegeven van de schoot waaruit ieder van ons is voortgekomen.Barmhartigheid: het is een woord ook dat gelééfd wil worden. Dat als het ware ‘vlees’ wil worden in wie wij zijn en wat we doen. Het uit zich dan in wat meer geduld, wat meer wederzijdse openheid, vriendelijkheid, hartelijkheid en uithoudingsvermogen. Zonder verschillen van inzicht en opvatting overigens ‘met de mantel der liefde’ af te dekken. Daarmee opent het ook perspectieven om op die denkbeeldige ‘stadssafari’. Om – met lijn 3 of één van die andere HTM-lijnen, die dwars door de stad lopen – eens bij ‘een andere halte’ uit te stappen dan gebruikelijk. Om eens iets anders te doen dan wat u doorgaans doet. Om contact te zoeken met wie doorgaans buiten uw horizon vallen.  Om u open te stellen voor ‘de kracht van de ontmoeting’. AMEN

  • Deze overweging maakte deel uit van een tweeluik in een samen met Fatima Akchar voorbereide dienst (14/10/’18)

Gerelateerd