Vrij zijn, om lief te hebben
Geschreven door Antje van der HoekVeel versiering is er niet in onze kerk. Zij ademt een zekere protestantse soberheid. Wellicht springt deze tekst in de kerkzaal daardoor des te meer in het oog. Het is een remonstrantse lijfspreuk. Naast ‘verdraagzaamheid’ is ook ‘vrijheid’ een identity marker voor remonstranten. Daarmee wil de tekst iets uitdrukken over de manier waarop remonstranten samen kerk willen zijn.
Herkomst lijfspreuk
Die lijfspreuk komt uit Paulus’ brief aan een groep gemeenten in Galatië, een landstreek in wat nu Turkije is. Waarschijnlijk werd hij zo tussen 53 en 55 na Christus geschreven. Het is een brief gericht aan een groep gemeenten in Galatië, een landstreek in wat nu Turkije is. Eerder had de apostel, de grote ‘exportmanager van het geloof’, er al het evangelie gebracht. Waarbij hij veel nadruk had gelegd op geloof en vertrouwen in Christus. Maar daarna blijken de Galaten een andere afslag te hebben genomen. Er zijn christelijke verkondigers van Joodse herkomst opgestaan, die de gemeenten hebben bezworen zich aan de Joodse wet te houden. Zélfs als men tot de zogeheten ‘heidenchristenen’ hoorde en geen Joods verleden met zich meedroeg zou men zich als man toch moeten laten besnijden. Daartegenover komt Paulus in zijn brief met een heel ándere boodschap. Voor hem is het niet langer nodig dat de Galaten zich aan de Joodse wetten zoals de besnijdenis, spijswetten en dergelijke houden. Wie geen Jood was toen hij of zij christen werd, zegt hij, hoeft zich daar niet aan te houden.
Pleidooi voor vrijheid
U heeft het waarschijnlijk al gemerkt: er wordt van ons, als éénentwintigsteeeuwse lezer en hoorder van die oude brief, wat van ons inlevingsvermogen gevergd. Het lijken niet direct de vragen en problemen die óns vandaagdedag bezighouden. Maar duidelijk is wél dat Paulus een pleidooi voor vrijheid voert. Wie Jezus wil volgen, zegt Paulus, is vrij van opgelegde regels en wetten. Van daaruit is het niet moeilijk te bedenken waarom Remonstranten zich van oudsher door de Galatenbrief geïnspireerd wisten. In hun ontstaansgeschiedenis hadden ze de dwang van kerkelijke structuren en belijdenisgeschriften aan den lijve ondervonden… Daartegenover legden zij nadruk op geloofsvrijheid. De vrijheid om zélf te geloven, om zélf te denken, te beslissen en te handelen.
Vrijheid ván en vrijheid tót
Vrijheid: het is één van die ‘grote’ woorden, die we vandaagdedag gemakkelijk in de mond nemen. Net als die andere ‘grote’ woorden zoals ‘vrede’, ‘gerechtigheid’, ‘waarheid’ en dergelijke. Maar wat bedoelen we er nu eigenlijk mee? Dat is het onderwerp van een boek dat ik laatst las. ‘De verovering van de vrijheid, van luie mensen, de dingen die voorbijgaan’ van de Vlaams-Poolse filosofe Alicia Gescincka (2020, 5e druk). Vlak voor de val van de Muur kwam ze als jong meisje met haar ouders vanuit Polen naar Vlaanderen. Juist vanuit die achtergrond heeft ze een scherp oog voor de schaduwzijden van die vrijheid. Vooral als het daarbij gaat om de vrijheid om te consumeren, te genieten en je eigen ongefilterde oprispingen onbelemmerd te ventileren. Zo komt Gescinscka tot waardevolle inzichten. Aansluitend bij een hele reeks filosofen maakt ze een onderscheid tussen twee begrippen van vrijheid. Negatieve én positieve vrijheid. Simpel gezegd: de vrijheid ván en de vrijheid tót. De vrijheid van restricties, van opgelegde beperkingen. Tegenover de vrijheid als een creatieve beweging het goede te doen en jezelf daarin te verwerkelijken.
Koppeling vrijheid aan liefde en de Geest
Kortom: vrijheid moet veroverd worden! Vrijheid vraagt om meesterschap. Wanneer vrijheid aan het goede koppelen, zegt Gescincka, lijken we haar te begrenzen, maar openen we in wezen haar deuren. We lijken haar te vernauwen, maar proberen haar juist te verdiepen. En juist dat doet Paulus. Hij koppelt vrijheid aan het liefdesgebod jegens God en de naaste. Een vrijheid die zich bovendien uitdrukt in wat hij ‘de vruchten van de Geest’ noemt: vreugde, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
Vrijheid in het ‘kleine goede’ uitgedrukt
Dat brengt die grote woorden tot meer menselijke proporties. Tot het ‘kleine goede’ waarover de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter, met een beroep op Levinas, vaak spreekt. Ik citeer: ‘Het is de mens die er voor u is. De mens die iets voor u doet. Iets kleins. Iets onschuldigs. Iets dat vermoedelijk geen moeite kost en dat zomaar, met een knippering van het oog, aan de aandacht zou kunnen ontsnappen’. Ik stel me zo voor dat die oude remonstrantse lijfspreuk daarmee iets van doen heeft: met dat kleine goede, dat de ene mens in vrijheid voor de andere doet. Op een moment waarop hij of zij die ander werkelijk ziet, aanraakt en nabij is.
Zodanig dat het, bij beiden, als een bij uitstek ‘groots’, verrijkend en verdiepend moment in de herinnering wordt opgeslagen.