Veertig dagen ’tussentijd’ – hoe doe je dat?
Geschreven door gastauteurIn 1999 hield cabaretier Kees van Kooten een pleidooi voor een terugkeer van wat hij de ‘tussentijd’ noemde. Hij deed dat in een door de Universiteit van Amsterdam georganiseerde tijdrede over deugden. Het was de tijd van de opmars van het internet en andere snelle communicatievormen.
Op de hem eigen ludieke wijze signaleerde Van Kooten daarin dat de wachttijd die aan de bevrediging van veel van onze behoeften voorafgaat, steeds meer is bekort. Digitale foto’s zijn in een uurtje klaar, een verre reis, boek, DVD is met een paar muisklikken geboekt of gekocht, een mail of facebookbericht binnen seconden verstuurd.
Naast alle voordelen van deze communicatietechnieken, wees Van Kooten op een bijzondere paradox. Want hoewel er aan onze behoeften op steeds snellere wijze kan worden voldaan, is het maar de vraag of we er met dezelfde intensiteit van genieten. Er gaat immers geen wacht- of voorbereidingstijd aan vooraf waarin de tijd zich kan verrijken.
Over dit spaarzame genot in ‘de tussentijd’ schrijft hij, niet zonder nostalgie: ‘Ik herinner mij hoe wij mijn schoonvader, na een met de hele familie in Frankrijk doorgebrachte vakantie, een albumpje met twintig in die veertien dagen gemaakte foto’s hadden gegeven. Dat boekje lag naast zijn leunstoel en hij bekeek het eens per week. ‘Ik kijk er niet te vaak naar,’ zei hij, ‘dan blijft het vers.”
Religieuze tradities hebben altijd al van Van Kootens tussentijd geweten. Ze getuigden van het besef dat de voorbereidingsperiode in de aanloop naar een feest de beleving van dat feest kan verdiepen. Zo kennen joden tien dagen van inkeer als opmaat naar Grote Verzoendag en moslims een maand van inkeer en vasten voorafgaand aan het Suikerfeest.
Zo begint voor ons dit jaar op 1 maart de veertigdagentijd waarin we de kans krijgen bewust toe te leven naar Pasen op 16 april, als het feest van de overwinning van het leven op de dood, van het licht op de duisternis. Vraag is natuurlijk hoe je dat vormgeeft, die veertig dagen ‘tussentijd’.
De rooms-katholieke oppasoma van mijn dochters vertelde mij eens over het twééde (niet het eerste!) glaasje sherry dat zij in deze periode liet staan. Bekend uit vroeger dagen is het ‘vastentrommeltje’ waarin de uitgespaarde koekjes werden bewaard. In mijn vorige gemeente werden er oecumenische vastenmaaltijden georganiseerd. Anderen werpen in deze periode een kritische blik op hun ingesleten gewoonten van t.v.-, computer- of smartphone gebruik. Wat gebeurt er met je als je die prikkels vermindert?
Hoe je het ook vormgeeft, samen of individueel, de veertigdaagse ‘tussentijd’ biedt kansen tot inkeer en bezinning, die je beleving kunnen versterken. Dit alles vanuit het besef van die paradox dat ‘less’ vaak ‘more’ is en je misschien zelfs iets van het Paasgeheim kan onthullen.
Antje van der Hoek