Mens uit aarde
Geschreven door Antje van der HoekAl weer geruime tijd geleden redigeerden mijn voorgangster in deze gemeente, Claartje Slootmans, en ik een boekje met reflecties op de relatie tussen natuur en geloof. We deden dat naar aanleiding van een strofe in de remonstrantse geloofsbelijdenis uit 2006 waarin het gaat om ‘wakkerheid en verbondenheid met al wat leeft’. Er waren daarin bijdragen over Albert Schweitzer met zijn oproep tot ‘eerbied voor het leven’. En er was er onder meer aandacht voor de spiritualiteit van Franciscus van Assissi, Dag Hammarskjöld en Ida Gerhardt. Ik moest er aan denken nu we in deze Coronatijden weer zo nadrukkelijk bij deze thematiek worden bepaald.
Ontwrichte omgang met de aarde
Deze crisis kan immers moeilijk los gezien worden van onze ontwrichte omgang met de aarde. In de media wordt dit geluid dezer dagen vertolkt door de primatologe Jane Goodall. Bekend van haar onderzoek naar chimpansees, wijt ze de opkomst van pandemieën als Corona aan onze respectloze omgang met de natuur en de dieren. Prinses Irene zit op een vergelijkbare lijn. ‘We zijn de basis van ons bestaan, de natuur, kwijtgeraakt en daarmee een deel van onszelf’ zei zij onlangs in een interview in ‘Trouw’. Waar zij in het verleden hierom nog al eens meewarig werd aangekeken, krijgt zij nu ruim baan haar gedachten hierover te delen.
Deze crisis kan immers moeilijk los gezien worden van onze ontwrichte omgang met de aarde.
Stof tot nadenken
Dit alles gaf mij de afgelopen tijd veel stof tot nadenken. Het leidde mij opnieuw terug naar het begin van de bijbel, het scheppingsverhaal uit Genesis. Laten we er nog eens naar kijken. In de eerste drie hoofdstukken gaat het er om het ontstaan van de kosmos. Vanuit een soort helicopterpositie zijn we getuige van het ontstaan van het heelal: de scheiding van licht en duisternis, van hemel en aarde, land en water, het ontstaan van alle levende wezens, vee, vogels, wilde dieren. Vervolgens wordt er, vanuit die helicopterview, ingezoomd op één detail: op de mens, die op die aarde z’n weg moet vinden. ‘Toen’, zo staat daar, ‘maakte God, de Heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen” (Gen. 2:7). Na de schepping van al het andere, schiep God tenslotte ook de mens: uit stof van de aarde. Dát is ook de bestemming waarnaar hij of zij aan het einde van zijn of haar bestaan zal terugkeren.
Adam uit adamah
U herkent vast wel de bekende, traditionele woorden, uitgesproken aan menig graf: ‘Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren’ (Gen 3:19). Die verwantschap komt ook tot uitdrukking in de woorden die hier worden gebruikt. Er is een etymologisch verband tussen de hebreeuwse woorden adam (mens) en adamah (aarde). De aarde is de moederschoot waaruit we zijn voortgekomen en waarnaar we eens weer zullen terugkeren. Zo bezien is het, zoals Trees van Montfort naar voren brengt in haar ‘Groene Theologie’ (2019), eigenlijk wonderlijk dat men bij de uitleg van deze eerste hoofdstukken altijd zo is uitgegaan van de mens als centrum, hoogtepunt, kroon van de schepping. Het scheppingsverhaal laat vooral zien dat die mens maar een klein radertje is in het geheel van de kosmos.
‘Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren’ (Gen 3:19).
Verplichte sabbatsperiode
In dit verband getuigt het van een vreemd soort ironie dat we nu al meerdere weken thuis vast zitten, in wat je een verplichte ‘sabbatsperiode’ zou kunnen noemen. Een periode waarin we gedwongen zijn ons werk- en andere bezigheden voorlopig te staken. Eén van de motieven van die sabbat, die ‘ophouddag’ is immers om je te verheugen over het goede van de schepping en te bezinnen op je rol en taak daarin. Zo ervaar ik deze dagen als een dringend appèl hierbij stil te staan. Te mijmeren over het gegeven dat ook ik zo’n uit stof gevormd wezentje ben, een mens uit aarde, en wat dit nu eigenlijk betekent voor mijn doen, mijn laten, mijn, zoals ik al langer besef, natuurlijk veel te grote ecologische voetafdruk.
Eén van de motieven van die sabbat, die ‘ophouddag’ is immers om je te verheugen over het goede van de schepping en te bezinnen op je rol en taak daarin. Zo ervaar ik deze dagen als een dringend appèl hierbij stil te staan.
Ik besluit met woorden van de priester uit de recent verschenen dichtbundel ‘Broze Aarde’ van de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog. Het volgt de structuur van de rooms-katholieke hoogmis (inclusief Dies Irae, Dag van de Wraak!) en is zowel prachtige confronterende poëzie als een krachtige stellingname:
‘Ga heen in vrede en verheerlijk de Broosheid van het Leven
Ga heen en verkondig de hymne van Water,
het rentmeesterschap over de Aarde en alles wat daarin, daarop en daaruit duurzaam bestaat.
Ga heen, word Verzorgers van de Aarde en tors het Juk van kostbaarheid. Amen’