Geloof als koersbepaling
Geschreven door Antje van der Hoek‘De dwaas zegt in zijn hart, er is geen God’ (NBG-vertaling,’51). Dit eerste vers uit drieënvijftigste psalm gaat al een hele poos met mij mee. Ik koos hem begin jaren tachtig, voor mijn toelatingsexamen voor het Remonstrants Seminarium. Bij wat zo netjes ‘admissie examen’ heet, waarbij de curatoren beoordelen ‘wat voor vlees ze in de kuip hebben’. Ik hoor het de toenmalige hoogleraar, Elze Jan Kuiper, nog zeggen. Ik had die psalm destijds gekozen om iets te laten zien van mijn persoonlijke worsteling met die oude hamvraag. De vraag of God eigenlijk wel bestaat. Ik koos uitgerekend deze psalm om aan te geven dat ik er nog niet uit was.
Geen hedendaagse atheïst
Het is echter de vraag of ik die psalm daarmee recht deed. In de tijd dat de psalmen werden geschreven bestonden er immers nog geen overtuigde atheïsten à la Richard Dawkins, Herman Philipse of Paul Cliteur. Laat staan agnostische theologen zoals Thomas Quartier, de huidige theoloog/monnik des Vaderlands. Die aangeeft te willen blijven twijfelen, wil uitgaan van het niet-weten als het om God gaat en anderen niet wil bekeren. Nee, de dwaas uit de psalm is geen principiële atheïst, zoals we die tegenwoordig kennen. In de tijd dat de psalmen ontstonden moest die immers nog worden ‘uitgevonden’. De dwaas zegt: ik zie of merk er niets van. En misschien komt hij ons zo nog wel dichter op de huid te zitten. Wordt hij tot een echo van onze éigen stem, die af en toe opklinkt in ons binnenste. ‘Ik zie of merk er niets van’, zegt die stem in ons. Ik zie alleen een wereld vol verdeeldheid, geweld, onrecht, haat en telkens weer oplaaiende conflicten. Te weinig zie ik dat mensen zich echt om elkaar bekommeren, zich elkaars’ lot aantrekken. Te vaak zie ik hebzucht en onverschilligheid. En dat kan ik zo moeilijk rijmen met Gods’ aanwezigheid, waarvan gezegd wordt dat Hij bovenal liefde is.
‘Ik zie of merk er niets van’, zegt die stem in ons.
En toch
Ruim 25 jaar geleden schreef H.J. Heering (van 1945 tot 1964 predikant in onze gemeente, later godsdienstfilosoof in Leiden) een boekje met de veelzeggende titel: ‘De God die niet meer nodig is, voor wie aan God geen boodschap hebben’. Vier jaar later zou hij overlijden. Daarmee heeft het iets van een zwanenzang. Geloof, zegt Heering, is niet vanzelfsprekend en niet gemakkelijk. Het ‘leeft van het ‘en toch’, van het besef dat het anders kan, dat ik anders kan, van het alternatief. Geloof leeft van de enkele lantaren in een donkere of mistige straat, van een verrassend woord in het gepraat van alledag, van een ingeving, (…) een terugkerend verhaal uit je kinderjaren’.
‘Geloof leeft van de enkele lantaren in een donkere of mistige straat …’
Geloof is een koersbepaling. Een grondslag waarvoor je kiest. Bij wijze van oriëntatie, richting in je bestaan. De kunst ervan ligt erin trouw te blijven aan de ‘Verborgen Aanwezige’.Terugdenkend aan dat toelatingsexamen van weleer, zou ik het nu op vergelijkbare wijze verwoorden. Of, met woorden van de dichter Gabriël Smit (1910-1981), geschreven als post scriptum bij de psalm:
‘Laat mij dan maar zijn als de dwaas
die zegt dat u niet bestaat,
maar die tegen uw zwijgen in
vecht om een eigen zelfbegin
dat toch uit u opgaat’